Inleiding

In het bergachtige Noorwegen stroomt de zee op een aantal plekken ver landinwaarts. Deze inhammen worden fjorden genoemd en een van de grootste inhammen is het Sognefjord (spreek Sogn uit als song). Fridthjof woonde, in de achtste eeuw van de jaartelling, aan dit fjord. Zijn vader Thorsten Vikingszoon was een goede vriend van de koning van het gebied, Beli. Thorsten en Beli hadden samen vele avonturen beleefd als zeereiziger, of wat toen viking werd genoemd. Aan het eind van hun laatste avontuur op zee had Beli aan Thorsten aangeboden om graaf te worden over Orkney, een groep eilanden ten noorden van Schotland, maar in plaats daarvan koos hij voor de lagere rang van generaal zodat hij dicht bij zijn strijdmakker Beli zou kunnen blijven wonen.


Beli had zijn koningshal aan het Syrstrand en Thorsten woonde aan de overkant van het water, op een landgoed genaamd Framnes. Beli vertouwde Thorsten een deel van zijn gezag over het gebied toe. Thorsten bestuurde circa een derde van het koninkrijk.

Elk jaar organiseerden de twee vrienden een feestmaaltijd. Elk derde jaar vond dat plaats in de hofstede van Thorsten, en de tussenliggende jaren in de koningshal van Beli.


Beli en Thorsten waren ook bevriend met Hilding, een rijke en wijze boer wiens landgoed dicht bij het hof van koning Beli lag.


Koning Beli had drie kinderen. Zijn oudste zoon heette Helgi en zijn jongste zoon Halfdan. Hun jongere zus heette Ingeborg. Ze was vriendelijk en voor haar leeftijd zeer wijs. Bovendien was ze met haar stralende blauwe ogen, goudblonde haar en verfijnde gezicht een lust voor het oog. Al gauw kreeg ze de bijnaam Ingeborg de Schone.

 

De moeder van Helgi, Halfdan en Ingeborg was overleden, en het leek Beli daarom een goed idee als Ingeborg bij het gezin van Hilding zou gaan wonen, omdat zijn boerderij een rustigere en veiligere omgeving was dan het hof van de koning. Bovendien zou Hilding's vrouw haar daar moederlijke aandacht en een voor prinsessen toepassellijk onderricht kunnen geven.


Ook Thorsten koos ervoor om zijn zoon door Hilding te laten opvoeden. Fridthjof kon zijn vader uiteraard opzoeken wanneer hij wilde, maar bracht zijn tijd veel liever door met zijn geliefde Ingeborg. De wijze Hilding en zijn vrouw hadden een zeer positieve invloed op de kinderen.


Fridthjof en zijn vriend Björn leerden te vechten met schild, zwaard, speer en strijdbijl, en natuurlijk ook zónder wapens. Regelmatig nam Hilding hen in zijn schip naar het midden van het fjord om zich daar te oefenen in zeilen en roeien.


Hilding vertelde hen over de gedragsregels van nobele krijgers, over moed en lafheid, over strategie, over genade, over respect betuigen aan ouderen, veteranen en mensen van een hogere rang, over beloftes, trouw en opoffering, en over de Noordse voorouders en goden. Natuurlijk leerden ze ook hun handen vuil te maken, want er was op de boerderij altijd wel wat te doen. Ook Ingeborg leerde veel van Hilding, waaronder het hanteren van wapens, maar de meeste tijd bracht zij door met haar pleegmoeder en de andere meisjes op de boerderij. Van haar leerde Ingeborg de eeuwenoude technieken van het weven, het maken van sieraden, het bespelen van muziekinstrumenten en natuurlijk het zingen van de vele volksliederen. In de namiddag hielpen de meisjes hun pleegmoeder bij het voorbereiden van de avondmaaltijd.


Ook Fridthjof en Björn waren soms bij deze lessen en activiteiten aanwezig. Want hoewel er tussen de mannen en vrouwen een zekere rolverdeling was, begreep men dat ook vrouwen soms een zwaard ter hand moeten nemen en mannen voor zichzelf moeten kunnen koken. Voor de kinderen was dit leuk omdat ze regelmatig samen activiteiten deden, zoals het maken van wandkleden, het repareren van kledingstukken, en het naspelen van veldslagen.


Bepaalde activiteiten en lessen waren in gelijke mate voor de jongens en meisjes, zoals het leren lezen en ritsen (schrijven) van de runen. 's Avonds rondom het haardvuur zaten ze ook allemaal samen te luisteren naar de oude verhalen over helden, koningen en goden.


Van alle kinderen onder Hildings hoede was niemand zo sterk en moedig als Fridthjof. En hoewel hij soms wat impulsief was, had hij een zeer nobel karakter. Hij was eerlijk, behulpzaam, slim, dapper en leergierig.


Hoewel ze als jonge kinderen bij Hilding waren komen wonen, werd Fridthjof al snel een jongeman die langer was dan Hilding en alle mannen in de omgeving, en werd Ingeborg een oogverblindende jongedame. De aanvankelijke vriendschap tussen de twee werd daarom uiteindelijk een hevige verliefdheid.


Dat zou normaal gesproken geen probleem zijn, ware het niet dat Ingeborg als koningsdochter en dus "kleinkind van de goden" niet zomaar met iedereen kon trouwen. Volgens de strikte regels van de Noordse traditie was Fridthjof's rang, als zoon van een vrijboer (bonde of karl) en generaal (hersir), te laag om Ingeborg te huwen. Hij zou eerst moeten opklimmen van vrijboer (karl) tot graaf (jarl).

 

De broers Helgi en Halfdan werden in de burcht van de koning onderwezen door de ministers en priesters van de koning. Vooral Helgi begon zich erg bezig te houden met religieuze zaken én met magie en waarzeggerij.


Niet ver van het hof van de koning bevond zich een tempelcomplex omgeven door een heilig bos. Helgi was daar regelmatig te vinden om offers te brengen aan de goden.


Het tempelcomplex, dat uit meerdere hallen bestond, werd Baldershage genoemd, "Balders Weide". De hallen en het omliggende bos werden zo heilig beschouwd dat er niet mocht worden gevochten, en het voor mannen en vrouwen verboden was om met elkaar te praten. In één van de hallen werden godinnen vereerd en in een andere hal de god waarnaar het complex was vernoemd: Balder.

 

Ook stonden er beeldgedaanten van de bekende goden Thor en Odin. Die Odin, ook wel Alvader genoemd, zou een verre maar traceerbare voorouder zijn geweest van de koninklijke families, waaronder die van koning Beli. Odin was dus niet alleen een god maar ook een voorouder van het Noordse volk.

 

Odin, Thor en Balder maakten deel uit van de godenfamilie die de Aesir of de Asen werden genoemd. Dit woord vinden we ook terug in de naam van het bekende godenverblijf, Asgard. De naam lijkt opvallend veel op de naam van de oorspronkelijke Indiase goden, de Asura, wiens godenkoning Indra zowel wat zijn naam als zijn eigenschappen betreft dezelfde persoon lijkt te zijn als de “dondergod” Thor (Donar). En zoals er in het Vedische India en het Oude Griekenland werd gesproken van twee godenfamilies, zo was dat ook in de Noordse mythologie het geval. Naast de Aesir waren er namelijk de Vanir, waarvan vooral Freyr (“heer”) en Freya (“vrouwe”) nog lange tijd zouden worden vereerd. Een andere naam van Freyr was Inguz, Yngvi, Ingwaz of Ing, waar Ingeborg naar vernoemd is.


Voor Helgi was niets belangrijker dan door middel van offers de goden te behagen om zo hun zegeningen te ontvangen. Daarnaast liet hij priesters en heksen rituelen uitvoeren om zijn toekomst te voorspellen of zijn vijanden lastig te vallen. In tegenstelling tot Fridthjof had hij nooit aarde onder zijn nagels, en waren zijn kleren altijd vrij van scheuren. Wel had hij vaak het bloed van geofferde dieren aan zijn handen. Natuurlijk leerde hij alles wat van een prins werd verwacht, zoals scheepvaart en krijgskunst, maar het liefst bracht hij al zijn tijd door in de tempel. Het was geen aangenaam persoon. Zich maar al te goed bewust van zijn rang en status was hij arrogant en egoïstisch.


Zijn jongere broer Halfdan had weinig interesse in de goden maar ook weinig interesse in de vaardigheden die nodig zijn voor landsbestuur en oorlogvoering. Zijn favoriete plek was, je raadt het al, de drinkhal. Niet dat hij een dronkaard was, maar een voorbeeldige prins was hij ook niet. Hij was beslist vriendelijker dan Helgi, maar veel te speels.


Zo gaat dat vaak met koningskinderen. Koning Beli zelf had zijn positie verkregen op eigen kracht (met Thorsten als zijn trouwe strijdmakker), terwijl Helgi en Halfdan ermee waren geboren. Zoals al aangegeven, was er voor Fridthjof de mogelijkheid om hogerop te klimmen, want als karl kon hij door anderen benoemd worden tot jarl, en vanuit die positie zelfs koning worden...

De vier versies van de Fridthjof Saga

In dit boek staan vier verschillende versies van het verhaal. De twee oudste versies, neergeschreven in de 18e eeuw, zijn in het Oudnoords en stammen waarschijnlijk uit de 14e eeuw.


Maar we beginnen met twee vertalingen van het beroemde Zweedse gedicht van Esaias Tegnér, gepubliceerd in 1825. In deze uitvoering zijn vele gebeurtenissen, gesprekken en personages toegevoegd, op basis van Tegnérs bekendheid met andere Scandinavische sagen. Ook heeft deze filosoof, bisschop en hoogleraar Grieks een flinke portie romantiek, ethiek en spiritualiteit toegevoegd.


De eerste vertaling is in proza (gewone spraak) en de tweede in de vorm van een gedicht (op basis van Tegnérs rijmschema) met vrij veel archaïsche woorden en uitdrukkingen. De proza-versie is gebaseerd op de Duitse hervertelling door Ferdinand Schmidt (gepubliceerd in 1867), en de Engelse vertalingen daarvan door John Henderson (1872) en George Upton (1907), met voortdurende raadpleging van het Zweedse origineel. Het is een prettig leesbare versie die je bijvoorbeeld kunt voorlezen aan kinderen. In deze versie zijn veel poëtische beschrijvingen en gesprekken ingekort, zodat het vlotter leest.


De poëtische uitvoering is een licht gemoderniseerde versie van een publicatie uit 1882. De oorspronkelijke vertaling uit 1852, naar het Nederduits, was van P.L.F.C. von Eichstorff. Deze is in 1854 door J.J.L Ten Kate bijgewerkt en in 1854 opnieuw gepubliceerd. De tekst in dit boek is gebaseerd op de vierde druk uit 1882. Om de leesbaarheid te verbeteren is het archaïsche taalgebruik ietsje gemoderniseerd en heb ik het veelvuldige gebruik van hoofdletters (toen heel normaal) enigszins teruggebracht naar huidige maatstaven. Bijvoorbeeld de woorden god en godin zonder hoofdletter tenzij het om de christelijke “God” gaat. Verouderde woorden zijn zoveel mogelijk vervangen door woorden waar de moderne lezer niet per se een woordenboek of encyclopedie voor hoeft te raadplegen. In de oorspronkelijke versie stonden ook een hoop woorden die de vertaler bij gebrek aan rijmwoorden onherkenbaar had aangepast, zoals bijvoorbeeld vliên (vliegen) en goôn (goden). Het waren deze woorden die tot de huidige publicatie hebben geleid, want oorspronkelijk wilde ik het boek, dat ik op een boekenmarkt had gevonden, simpelweg inspreken als luisterboek/podcast-aflevering, maar dat idee moest ik na enkele bladzijden opgeven.


Omdat het aanpassen van dit soort woorden invloed had op de rijm, zijn veel versen geheel herschreven. Dit herschrijven gebeurde met behulp van het Zweedse origineel en de vele Duitse, Engelse, Deense en Zweedse commentaren die tegenwoordig beschikbaar zijn. Hierdoor is in sommige gevallen ook de nauwkeurigheid van de vertaling verbeterd. Immers: mijn voorgangers hadden het gedicht van Tegnér niet simpelweg vertaald maar ook in hun eigen taal ritmisch laten rijmen (binnen een zogenaamd metrum, een versmaat), en de hierbij noodzakelijke “poëtische vrijheid” is soms ten koste van de nauwkeurigheid van de vertaling gegaan, of zelfs de logica van het verhaal. Bij het combineren van de Zweedse en Nederlandse teksten kwam ik er bovendien achter dat twee verzen expres of per ongeluk waren weggelaten (2:3 en de eerste zin van 3:26). Daarnaast heb ik een aantal keer Ten Kate's verwarring tussen Frej (de god Freyr) en Freja (godin Freya) moeten corrigeren (en andere misverstanden ten aanzien van de Noordse mythologie), of zelfs het werkwoord moeten aanpassen van “hij loog” naar “hij lachte” (log). Ik schat dat ik circa 10% van zijn vertaling herschreven heb. In sommige voetnoten geef ik een uitleg van belangrijke veranderingen die ik heb doorgevoerd, waarbij ik “kritiek” lever op Ten Kate (en indirect op de oorspronkelijke vertaler, Eichstorff). Uiteraard heb ik immens respect voor deze heren. Ik kan het hen niet kwalijk nemen dat zij met de beperkte middelen van hun tijd hier en daar wat foutjes hebben gemaakt. Ik heb, hier in 2021, tientallen woordenboeken, vertalingen, commentaren en andere bronteksten tot mijn beschikking, elk geïndexeerd met een razendsnelle zoekfunctie.

 

Dr. Bernard Faddegon, hoogleraar Sanskriet aan de Universiteit van Amsterdam, schrijft in de inleiding van zijn vertaling van de Gîta-Gôwinda Pastorale van Djajadêwa (1932): “Er zijn twee typen van vertaalkunst, de kunst van den poëtischen philoloog en de kunst van de pathetische responsie. De poëtische philoloog verheugt er zich over, wanneer hij in de eigen vertaling terugvindt alles wat hij in het voorbeeld waarnam en bewonderde; hoe grooter de gelijkenis tusschen tekst en vertaling, hoe hooger zijn vreugde; zijn norm is de piëtieit jegens den meester. In de pathetische responsie wekt Dionysus Dionysus, geeft Apollo zijn schepter over aan Apollo. We verlangen in de vertaling van een meesterwerk, dat daarin zal leven de piëteit van den poëtischen philoloog naast het pathos van den vertolker. Maar wie zou hier bezitten de eenig geldende normen der verhouding?”

 

Mijn positie in deze is dat de meester (Esaias Tegnér) het beste gewaardeerd kan worden door zelf het Zweedse gedicht te lezen of te beluisteren, met behulp van zo nauwkeurig mogelijke vertalingen. Trouw (piëteit) aan de bedoelde betekenis en de Noordse mythologie weegt voor mij daarom zwaarder dan het nabootsen van zijn emotieve dichtkunst (pathos). Aan de andere kant is J.J.L. Ten Kate's pathetische vertaling ook beslist bewonderenswaardig. Om al deze redenen vind je in deze publicatie twee vertalingen van het gedicht én het Zweedse origineel.

 

Na dit gedicht volgen de Oudnoordse versies. We beginnen met de bekendste versie die te vinden is in de Fornaldar Sögur Nordrlanda van Carl Christian Rafn, gepubliceerd in 1829. We sluiten het boek af met een kortere versie.

 

Bij het vertalen van de twee Oudnoordse (min of meer IJslandse) versies heb ik er voor gekozen om de vele liedjes in de tekst niet te laten rijmen. Het was al lastig genoeg om de betekenis van dit poëtische en archaïsche Oudnoords te ontrafelen.


De eerste versie, voorin het boek, behoort tot de langere “handschriftgroep B”, en de versie daarna behoort tot de kortere en zelden vertaalde “handschriftgroep A”. Zoals je zult merken, wijken de versies wat hun verhaallijn betreft regelmatig van elkaar af.


Beide versies zijn weergegeven in combinatie met het Oudnoordse origineel. De vertaling is min of meer woord voor woord (vooral bij de handschriftgroep A), zodat je een goede indruk krijgt van de oorspronkelijke schrijfstijl: vaak korte, simpele zinnen. Je kunt deze teksten o.a. gebruiken om wat Oudnoords te leren, want doordat de zinnetjes en paragrafen vlak boven elkaar staan, vallen de overeenkomende woorden direct op. Zo is het Nederlandse woord dochter in het Oudnoords dóttur. Wie Engels, Nederlands en Duits spreekt, zal zo'n 50 tot 80% van de Oudnoordse en Zweedse woorden direct herkennen.


De vier versies beschrijven sommige gebeurtenissen elk op een andere manier. De oorspronkelijke versie is ooit verteld rond een haardvuur (of aan boord tijdens een lange zeereis?), en daarna in tientallen varianten doorverteld, tot een aantal van die verhalen én de er uit voortgekomen liedjes (de rímurs) zijn neergeschreven.


Omdat IJsland relatief laat tot het christendom is bekeerd, hebben de meeste heidense manuscripten daar hun oorsprong, ook al zijn de verhalen zelf vaak afkomstig uit Noorwegen, Zweden of Denemarken. De bekende “IJslandse Edda” bevat passages, waaronder de Hávamál, waarvan het taalgebruik suggereert dat deze hun oorsprong hebben in Noorwegen.


De teksten zijn allemaal neergeschreven in een variant op het ons bekende Romeinse schrift, dus niet in runen. Het runenschrift (Oudere Futhark, Jongere Futhark etc.) werd door de Noormannen gebruikt voor korte teksten op gebruiksvoorwerpen en grafstenen. De mythen, gezegden en liederen werden voor zover bekend uitsluitend mondeling overgedragen.

 

Over de voetnoten

Bij de poëtische vertaling van Tegnérs gedicht zul je onderaan de pagina drie soorten voetnoten tegenkomen: sommige in het Nederlands en andere in het Engels en Duits. De Nederlandse voetnoten zijn telkens van J.J.L. Ten Kate, tenzij het mijn aanvullingen zijn [tussen vierkante haakjes]. Sommige van mijn voetnoten zijn vrij lang en niet direct gerelateerd aan de verzen maar aan de Noordse geschiedenis, mythologie en taal in het algemeen.


De Duitse voetnoten zijn van Amalie von Helvig/Imhoff (gepubliceerd in 1832) en de Engelse van George Stephens (1839) via de Amerikaanse herdruk door Rasmus B. Anderson (1901). De Engelse en Duitse voetnoten zijn niet noodzakelijk voor het begrijpen van het gedicht en soms zijn ze dubbelop; ik heb ze toegevoegd voor lezers die dit boek vanuit een academische invalshoek benaderen (om die reden zijn ze ook niet vertaald).


De voetnoten zijn niet genummerd omdat ik de verzen vrij van getallen wilde houden. In de meeste gevallen is het overduidelijk op welke woorden of zinnen de voetnoten betrekking hebben.


Ook bij de prozavertaling staan een paar voetnoten (zonder vierkante haakjes). Deze zijn allemaal van mijn hand, tenzij anders aangegeven.

 

Spellingkeuzes en uitspraak

Omdat de namen van de hoofdpersonen, plaatsen en mythische figuren in alle versies en vertalingen anders worden geschreven, heb ik ze voor deze publicatie enigszins gestandaardiseerd. De hoofdpersoon heet in dit boek niet Frithiof maar Fridthjof. Deze naam bestaat uit twee delen: het eerste deel is frið (vrede) of fríðr (fraai, aantrekkelijk, knap), en het tweede deel Þjófr (dief). Fridthjof kan daarom zowel “vredesdief” als “knappe dief” betekenen. Die laatste betekenis heeft raakvlakken met de namen van helden in vergelijkbare verhalen uit de middeleeuwen, namelijk Floire et Blancheflor (12e eeuw), Aucassin et Nicolette (13e eeuw), en Florent et Clarisse (14e eeuw). Het is heel goed mogelijk dat dit de oorspronkelijke betekenis was, zoals beargumenteerd door Chester Nathan Gould in The Fridthjófssaga – an Oriental Tale (1923).


Zijn Yngibjörg noemen we hier Ingeborg (“bescherming van de god Inguz”). Fridthjof's beste vriend werd in Ten Kate's vertaling “Beer” genoemd, maar in de huidige tijd zijn we allemaal bekend met de uitspraak van zijn oorspronkelijke naam, Björn. Koning Ring noemen we, zoals in de oudste versies van het verhaal, Hring. Thorstein of Thorsteen schrijven we, met het oog op de uitspraak, als Thorsten, en om dezelfde reden schrijven we Bele, Helge en Oden als Beli, Helgi en Odin. Al zul je, vooral in de vertaling van Tegnérs gedicht, vele uitzonderingen op deze keuzes tegenkomen (Skinfaxe in plaats van Skinfaxi etc.) omdat de regels anders niet rijmen óf omdat bepaalde woorden en namen al erg bekend zijn geworden in de Nederlandse taal: daarom Walhalla met een w maar viking met een v.


De titel “Fridthjof Saga” heb ik doelbewust met twee hoofdletters geschreven, en met een “a” aan het einde. De bedoelde uitspraak hiervan is niet met de Nederlandse g zoals in sage. Spreek de titel van dit oude verhaal uit op z'n Engels/ Duits/ Zweeds/ Noors, dus met de g van goddess.


De streeknaam Sogn wordt in Zweden min of meer uitgesproken als “song” en heb ik daarom ook als Song geschreven.


Het woord viking moet volgens de huidige spellingregels met een hoofdletter, omdat het om een volk zou gaan, maar in dit verhaal duidt het woord op een tijdelijke functie en heeft het de betekenis van zeerover. Een viking is een Noorman maar een Noorman niet per se een viking. De hoofdletter gebruik ik daarom uitsluitend voor het volk: de Noormannen.


De term hal of zaal (sál) in dit verhaal heeft betrekking op een langwerpige houten constructie (langhus) waar vele bezoekers bijeen konden komen voor religieuze, politieke of culturele doeleinden. Ook wel medehal of medezaal genoemd, vernoemd naar de populaire honingwijn (með) die er gedronken werd. Soms zullen de woorden hof (Oudnoords hófr, Zweeds hov), burcht (borg), paleis of tempel worden gebruikt. Het gaat hierbij dus niet om de stenen constructies waar we bij deze woorden normaliter aan denken. Een andere term in het verhaal is hofstede, een soort boerderij (hoeve) of landhuis, maar eveneens een houten constructie vergelijkbaar met de koninklijke hal.


Voor de juiste uitspraak van het Oudnoords kun je de vele nuttige video's van Jackson Crawford bekijken. Zonder hier in detail te willen treden, kan gesteld worden dat de karakters ð (eth) en Þ (thorn) min of meer dienen te worden uitgesproken als de “th” in Engelse woorden als thief. De eth doet de keel trillen, zoals in them, en de thorn geeft enkel het slisgeluid, als in thanks.


De klemtoon van het Oudnoords en IJslands ligt altijd op de eerste lettergreep van elk woord. Daarom dus niet Thorstéén maar Thórsten.


De uitspraak van het Zweeds is minder consistent omdat de taal vele leenwoorden bevat (waaronder tientallen Nederlandse!), waardoor bijvoorbeeld de k soms wordt uitgesproken als onze k en soms als “sj”. Woorden die wij met “sch” schrijven (schip, schild, schone) worden in het Zweeds vaak als “sk” geschreven en uitgesproken als “sj” (skep, sköld, sköne). En woorden die wij met een k uitspreken (koning, kroon, blik, lokken) worden ook in het Zweeds met een k uitgesproken (kung, krona) en soms als “ck” geschreven (blick, locken).


In de voetnoten worden een aantal Proto-Indo-Europese en Proto-Germaanse woorden genoemd. Het woord “proto” wil zeggen dat de exacte schrijfwijze en uitspraak onbekend is. De asterisk (*) die aan het begin van deze woorden staat geeft aan dat het om een reconstructie gaat.


Tenslotte: ik schrijf in het algemeen “Noords” in plaats van “Noors” omdat de taal en cultuur niet tot Noorwegen beperkt waren. Bovendien was de 9e eeuwse term voor het gebied Norðwegr (“Noordweg”), waar de huidige namen Noorwegen en Norway van zijn afgeleid.

 

De illustraties

De schilderijen en tekeningen in dit boek zijn vooral van deze drie kunstenaars:

 

1) Knut Alfred Ekwall (1843-1912), Zweedse schilder wiens werk te bewonderen is in het Nationalmuseum en het Nordiska museet, beiden in Stockholm. Ze staan in dit boek bij de poëtische vertaling.

 

2) Johan August Malmström (1829-1901), eveneens een Zweedse schilder wiens werk te bezichtigen is in het Nationalmuseum. Ze staan in dit boek bij de prozavertaling. Barsten in de verf en andere beschadigingen heb ik zoveel mogelijk weggewerkt.


3) Johan Holmbergsson (1804-1835), Zweedse illustrator en graficus. Ook bij de prozavertaling.


Andere afbeeldingen, zoals die van de Noordse goden, zijn het werk van schilders als Emil Doepler (1855-1922), Mårten Eskil Winge (1825-1896), Peter Nicolai Arbo (1831-1892), Christoffer Wilhelm Eckersberg (1783-1853) en Johan Egerkrans (geboren in 1978).


Alle public domain afbeeldingen vind je in kleur op de website hilding.nl. Daar vind je t.z.t. ook links naar alle manuscripten, video's van het Zweedse gedicht, en websites van kunstenaars. Zie: Illustraties

 

Noordse numerologie

Getallen om in de gaten te houden: 3, 9 en 18. In de Noordse mythologie speelt vooral het getal 9 een zeer belangrijke rol. Denk bijvoorbeeld aan de 9 werelden in de Yggrasil wereldboom, de 9 dagen en nachten die Odin hangend aan de wereldboom doorbracht, de god Heimdal die 9 moeders had, de zeegoden Aegir en Rán die 9 dochters hadden, en Thor die tijdens zijn laatste gevecht (met de Midgaardslang) strompelend 9 stappen zet alvorens dood neer te vallen. We kennen het getal natuurlijk van de zwangerschap die 9 maanden duurt, en ook elke maancyclus duurt 3 x 9 = 27 dagen. Odins goddelijke paleis Walhalla heeft 540 zalen, zoals de zwangerschap 270 dagen en 270 nachten duurt (en vanuit numerologisch oogpunt geldt 5 + 4 + 0 = 9).


Het getal 3 komt in talloze Noordse, Keltische en Germaanse mythen voor. Eigenlijk in alle mythen ter wereld, onder andere in de vorm van drie schikgodinnen (verleden, heden en toekomst). Het speelde zelfs een belangrijke rol in de filosofie van Plato en de neoplatonisten: de Ene, Nous en Psyche, waaruit later de christelijke Drie-eenheid voortkwam.


In de Fridthjof Saga komt ook regelmatig het getal 18 voor. Dat is uiteraard 2 x 9, en vanuit numerologisch oogpunt 1 + 8 = 9. Het getal wordt een aantal keer direct genoemd, bijvoorbeeld (in de Oudnoordse versies van het verhaal) de 18 manschappen tijdens de 18 dagen durende zeereis naar Orkney. Maar ook indirect: Fridthjof bezoekt met zijn 8 vrienden Baldershage, waar Ingeborg met 8 dienstmeisjes verblijft. In totaal zijn dat dus 18 personen.

 

De heldenreis

Veel mythen beschrijven een zogenaamde heldenreis, een patroon van gebeurtenissen waarbij de hoofdpersoon, de held, door verschillende uitdagingen getransformeerd wordt en een hoger niveau van bestaan bereikt. Het concept van de heldenreis wordt ook wel aangeduid als monomythe en is vooral gepopulariseerd door de boeken van Joseph Campbell, waaronder zijn The Hero with a Thousand Faces uit 1949. Campbell onderscheidt zeventien stadia in drie categorieën (in de dramatiek bedrijven genoemd) die ik hier beknopt zal omschrijven.

 

VERTREK

 

1. Uitnodiging tot het avontuur
Iemand bezoekt de hoofdpersoon of diens gemeenschap en presenteert of veroorzaakt een probleem dat moet worden opgelost.

 

2. Weigering van het avontuur
In veel mythen ervaart de hoofdpersoon aanvankelijk weerstand om de vertrouwde omgeving te verlaten. Bijvoorbeeld door angst, zelftwijfel of gehechtheid aan comfort. Maar vroeg of laat ontstaat er een situatie waarin de weigering van het avontuur niet langer mogelijk is.

 

3. Bovennatuurlijke hulp
Aan het begin van zijn reis ontmoet de held één of meerdere personen die hem van magische wapens of andere bovennatuurlijke hulpmiddelen voorzien.

 

4. De eerste drempel over
Dit is de eerste stap in de wereld buiten de vertrouwde, veilige omgeving. Nu wordt het spannend!


5. In de buik van de walvis
De held komt terecht in een grot, een tunnel of de buik van een groot dier. Deze donkere, benauwde omgeving symboliseert het begin van de transformatie, het proces van dood en wedergeboorte. Niet alleen de vertrouwde omgeving is weggevallen maar ook het daglicht. Het vertrek is nu compleet en de inwijding kan beginnen.

 

INWIJDING

 

6. Een weg vol uitdagingen
Er volgt een reeks van beproevingen waarin de held zichzelf moet bewijzen.

 

7. Ontmoeting met de godin
Dit stadium lijkt in sommige opzichten op het bovengenoemde stadium van bovennatuurlijke hulp, maar zoals de omschrijving al aangeeft gaat het hier niet om een bejaarde tovenaar of een magisch dier maar om een prachtige, goddelijke, liefdevolle vrouw.

 

8. De verleidster
Waar de godin zuivere liefde vertegenwoordigt, symboliseert de verleidster de uitdaging van lust. De verleidster probeert de held van zijn missie af te leiden.

 

9. Confrontatie met de vader
De held ontmoet zijn vader of een vaderfiguur met invloed over leven en dood, bijvoorbeeld een god of koning. De vader symboliseert autoriteit en zodoende de normen, waarden en verwachtingen van de maatschappij.

 

10. Apotheosis
Deze Griekse term betekent vergoddelijking. De held ondergaat de ultieme transformatie en bereikt een goddelijk niveau van inzicht, kracht en besluitvaardigheid. Nu kan niemand hem meer tegenhouden. In sommige mythen verandert de held in een superheld. In de bekende film The Matrix doet Neo vanaf dit punt geen moeite meer om kogels te ontwijken maar houdt ze met een nonchalant handgebaar tegen.

 

11. De ultieme zegening
De held bereikt het doel van zijn missie. Dit doel kan een object zijn zoals bijvoorbeeld de heilige graal of een geneeskrachtige plant. Of een persoon, bijvoorbeeld de ontvoerde princes die hij bevrijd heeft. De held kan nu aan zijn reis terug beginnen.

 

TERUGKEER

 

12. Weigering van de terugkeer
De vreugde en verlichting kan zo intens vervullend zijn dat de held er aanvankelijk weinig voor voelt om naar zijn vertrouwde omgeving terug te keren.

 

13. De magische vlucht
Het woord "vlucht" kan hier duiden op het ontvluchten van zijn vijanden óf een bovennatuurlijke vliegreis terug naar huis. In veel mythen duurt de terugreis slechts een fractie van de tijd die de heenreis in beslag nam. Gaat het om een reis over zee, dan heeft men nu de wind in de rug.


14. Redding van buitenaf
Het kan zijn dat de held wel zijn doel heeft bereikt maar zwaargewond of bewusteloos is. In zulke gevallen wordt hij opnieuw geholpen door al dan niet magische helpers.

 

15. Over de drempel van de terugkeer
Dit is de uitdaging om als getransformeerd persoon terug te keren in de vertrouwde, wereldse gemeenschap. Het doel van deze fase is integratie van de inzichten en zegeningen zodat ook de gemeenschap hiervan kan profiteren.

 

16. Meester over de twee werelden
De held bereikt nu een balans tussen enerzijds het spirituele, geestelijke en innerlijke, en anderzijds het materiële, wereldse en uiterlijke. Verlicht maar ook praktisch en pragmatisch. De held voelt zich nu thuis in beide “werelden”, in beide aspecten van zijn leven.

 

17. Vrijheid om te leven
Niet langer bang om te sterven, is de held nu geheel vrij om van het leven te genieten, in het hier en nu.

 

In de Fridthjof Saga dalen twee personen af in een angstaanjagende onderwereld: Odin daalt af in het schimmenrijk van Hela (Hel) en Thorsten in de grafheuvel van Sote. Voor Fridthjof en zijn mannen zijn er meerdere beproevingen waaronder een zware storm op zee. Fridthjof ontvangt van zijn vader een aantal magische erfstukken, waaronder een wapen, die hem bij zijn avontuur zullen helpen.


De “heilige graal”, de beloning van de heldenreis, heeft twee aspecten die nauw met elkaar verbonden zijn, vooral in Tegnérs vertelling: 1) het koninkrijk en 2) Ingeborg.


Meer over dit onderwerp in onderstaande citaat uit Revolt Against The Modern World (1934) van de Italiaanse esotericus Julius Evola:

 

“In deze context zal ik een voorbeeld noemen waarin het concept van “overwinning” een middelpunt werd met verschillende betekenissen. Er is een interessante oude sage over Nemi's Koning van het Woud, wiens koninklijke en priesterlijke ambt moest worden overgedragen aan de persoon die in staat was hem ongezien te benaderen en doden. De Schotse antropoloog J. G. Frazer [in The Golden Bough en Balder the Beautiful] verzamelde van over de hele wereld talloze tradities met een soortgelijk thema.
   Het aspect van de fysieke strijd in deze beproeving, als deze moest plaatsvinden, is enkel de materialistische transpositie van een hogere betekenis, aangezien het dient worden gerelateerd aan het bredere concept van “goddelijk oordeel”. Inzake de diepste betekenis van de legende van Nemi's koning-priester moeten we niet vergeten dat volgens de Traditie enkel een “voortvluchtige slaaf” (in esoterische zin iemand die zich bevrijd heeft van de ketenen van zijn lagere natuur), gewapend met een tak van een heilige eik, het recht had om te duelleren met de Rex Nemorensis (Koning van het Woud). De eik staat gelijk aan de “Wereldboom”, die in andere tradities vaak wordt gebruikt als symbool voor de eeuwige levenskracht en de macht van overwinning.

   Dit betekent dat enkel iemand die er in is geslaagd om deze macht te vergaren, ervoor in aanmerking komt de nieuwe Rex Nemorensis te worden. Met betrekking tot dit ambt dient te worden opgemerkt dat de eik en het woud, waar Nemi's priester-koning de rex van was, gerelateerd zijn aan Diana. Op haar beurt was Diana de “bruid” van de koning van het woud. In sommige oude tradities uit het oosten van het Middellandse Zeegebied, werden de grote godinnen vaak gesymboliseerd door heilige bomen. Van de Hellenische mythe van de Hesperiden tot aan de Noordse mythe van de godin Idun en de Gaelische mythe van Magh-Mell dat het verblijf was van zeer aantrekkelijke godinnen en de “Boom van Overwinning”, kunnen we traditionele symbolische verbanden waarnemen tussen bomen enerzijds en vrouwen of godinnen, levenskrachten, onsterfelijkheid en wijsheid anderzijds.
   Inzake de Rex Nemorensis kunnen we in de gebruikte symbolen herkennen dat de notie van koningschap voortvloeit uit het trouwen of bezitten van de mystieke kracht of het “leven”, van transcendente wijsheid en onsterfelijkheid die wordt gepersonifieerd door zowel de godin als de boom. Nemi's sage belichaamt daarom het algemene symbool, dat in vele andere mythen en traditionele legenden wordt aangetroffen, van een winnaar of een held die een vrouw of godin bezit. De godin verschijnt in andere tradities soms als beschermer van de vruchten van onsterfelijkheid (bijvoorbeeld in de mythen van Herakles, Jason, Gilgamesh en anderen), en soms als een personificatie van de occulte [verborgen] krachten van de wereld, van leven en van bovenmenselijke kennis, of als de belichaming van het principe van gezag (de ridder of de onbekende held van de legende die koning wordt nadat hij een mysterieuze princes huwt).
   Het is opmerkelijk dat de boom zelfs in sommige middeleeuwse legenden gerelateerd is aan het imperiale ideaal; de laatste keizer hangt voor zijn dood de scepter, de kroon en het schild in de “Droge Boom” [Arbre Sec], meestal in het symbolische land van “Pape Jan” [Prester John], net zoals de stervende Roeland zijn onbreekbare zwaard in die boom hing. Dit is wederom een samenvloeiing van symbolische elementen, aangezien Frazer heeft laten zien dat er een relatie is tussen enerzijds de tak die de voortvluchtige slaaf af moet breken van Nemi's heilige eik om daarmee met Nemi's koning te vechten en anderzijds de olijftak die Aeneas bij zich droeg om nog tijdens zijn leven veilig af te dalen in het onzichtbare dodenrijk. Een van de geschenken die Keizer Frederik II ontving van de mysterieuze Pape Jan was een ring die de drager onzichtbaar maakte en overwinning schonk. Onzichtbaarheid heeft in deze context betrekking op toegang tot de onzichtbare wereld en het bereiken van onsterfelijkheid; in Griekse tradities staat de onzichtbaarheid van de held vaak gelijk aan zijn transformatie tot onsterfelijke.
   Dit is het geval bij Siegfried in het Nibelungenlied, die door dezelfde symbolische onzichtbaarheid de goddelijke vrouw Brynhild overmeestert en ontmaagdt. Brynhild is, net als Siegfried in de Sigrdrífumál, degene die aan de helden die haar “wekken” de in de runen besloten formules van wijsheid en onverwinning schenkt.
   Overblijfselen van tradities waarin we de thema's terugvinden van de oude sage van de Koning van het Woud worden slechts korte tijd na het einde van de middeleeuwen voortgezet. Ze hebben altijd te maken met het oude idee dat een legitieme koning het vermogen heeft om op specifieke, concrete en haast experimentele wijzen de kenmerken van zijn bovennatuurlijke aard aan te tonen.”

 

Motivatie en doelgroepen

Oorspronkelijk wilde ik simpelweg Ten Kate's vertaling delen met mijn vrienden, waaronder Mark Horemans (overleden in 2018), Eva Weggelaar (overleden in 2019) en Serge “Survival Ser” Joosten (overleden in 2020). Het was voor hen dat ik een aantal bladzijden fotografeerde en verzen overtypte. Later begon ik een podcast en leek het me leuk om daarvoor het hele boek voor te lezen. Dit leidde tot de ontdekking van vele Engelse, Duitse en Oudnoordse bronnen. Een ontdekkingsreis die maandenlang elke dag weer interessante vondsten opleverde. Bronnen die wel waren gedigitaliseerd (gescand) maar heel moeilijk te vinden: veel van mijn ontdekkingen waren puur toeval. Mijn motivatie om verschillende teksten en afbeeldingen samen te voegen in deze bundel was dat ik het zonde vond dat al deze mooie materialen, grotendeels uit de 19e eeuw, vrijwel onvindbaar waren geworden.


Wat mij om persoonlijke redenen aansprak aan dit verhaal was de bonte mix van romantiek, avontuur, mythologie en traditie. Hartstochtelijke liefde (zoals belichaamd door Fridthjof) maar met plichtsbesef (Ingeborg). Monarchie (Beli), niet geërfd (Helgi, Halfdan) maar verworven door eigen verdiensten (Fridthjof). Geen bijgeloof (Helgi) en zwakheid (Halfdan) maar verstand en daadkracht (Fridthjof). Nuchtere adviezen (Hilding, Thorsten, Beli) en ware vriendschap (Ingeborg, Björn, Angantyr). De doelgroepen die ik voor ogen heb, zijn als volgt:


Kinderen en jongeren: Jongens en meisjes die geïnteresseerd zijn in ons voor-christelijke culturele en spirituele erfgoed, of die simpelweg een spannend, romantisch verhaal willen lezen, zullen veel aan dit boek hebben.


Academici: Hoewel dit boek niet de uitstraling heeft van een academische publicatie, is het een zogenaamde "critical edition", of meer specifiek een "parallel-text edition", aangezien het meerdere versies van het verhaal naast elkaar presenteert en in de voetnoten de overeenkomsten en verschillen bespreekt. Bovendien bevat dit boek de vanuit historisch oogpunt belangrijkste Duitse en Engelse voetnoten (doelbewust onvertaald gelaten). Het boek is uniek aangezien ook de Zweedse en Oudnoordse bronteksten zijn toegevoegd. De Nederlandse voetnoten staan vol etymologische verhandelingen. Dit alles maakt de publicatie interessant voor o.a. historici en linguïsten.


Kunstenaars: Moge dit boek de inspiratie vormen voor vele nieuwe tekeningen, schilderijen, toneelstukken, muziekstukken en films!


Heidenen: Zij kennen de Noordse mythologie al heel goed maar hebben dit verhaal mogelijk nog niet gelezen. In een aantal van de voetnoten kunnen zij bovendien alternatieve interpretaties van de mythen en tradities in overweging nemen.

 

De Fridthjof Saga

Zoals verteld door Ferdinand Schmidt, gebaseerd op het gedicht van Esaias Tegnér, vanuit het Duits naar het Engels vertaald door John Henderson (in 1872) en George Upton (in 1902). Naar het Nederlands vertaald en waar nodig herschreven en uitgebreid, met raadpleging van het Zweedse origineel, door Ivar Verploegh.

 

Hoofdstuk 1: Fridthjof en Ingeborg

Lang geleden was er in het land dat tegenwoordig als Noorwegen bekendstaat een beroemde koning genaamd Beli, wiens vrouw op jonge leeftijd was gestorven en hem twee zoons en een dochter had gegeven.


Toen Beli's dochter zes jaar oud werd, zei de koning tegen Thorsten, zijn strijdbroeder en levenslange vriend: “Mijn rozenknop, Ingeborg, is de vreugde van mijn hart, maar niettemin moet ik haar wegsturen en toevertrouwen aan de bescherming van de wijze Hilding zodat ze zich, ver weg van de rumoer en afleidingen van het hof, het licht van ware kennis eigen kan maken. Maar opdat ze niet het gezelschap van haar geliefde speelkameraad zal missen, vraag ik je om je zoon Fridthjof met haar mee te sturen, zodat ze samen kunnen worden opgevoed en onderwezen.”


“Graag doe ik dat,” antwoordde Thorsten, “niet enkel om jouw verzoek in te willigen, maar ook omdat ik weet dat je het welzijn van mijn zoon voor ogen hebt door hem te laten onderrichten door de wijze Hilding. De wens van mijn koning zal worden vervuld.”


Hildings landgoed lag aan de zeekust, omgeven door tuinen, akkers, bossen en bergen, en daar brachten Ingeborg en Fridthjof de jaren van hun kindertijd door, trouw onderwezen en verzorgd door de goede oude man.

 

Twee zeldzame bloesems van het Noorden waren deze kinderen, innerlijk en uiterlijk rijk begiftigd: Ingeborg was als een geurende rozenknop waarbinnen de belofte van de lente besloten ligt, terwijl Fridthjof lang en sterk werd als een jonge eik met een volle kroon van ritselende bladeren. Zo door de goden gezegend met gezondheid en schoonheid waren ze dat er nooit eerder een paar als zij had geleefd in heel het Noorden.


Aandachtig luisterden ze naar de wonderbaarlijke verhalen van hun wijze meester, met heldere ogen omhoog kijkend naar de zijne; dan weer renden ze over de zonnige weiden of dansden ze onder de donkere takken van de zilverspar in het zilveren maanlicht, als lichtfeeën wier verschijning een zegening is en het hart vervult van vreugde.


Fridthjof was maar iets ouder dan Ingeborg, en toen hij van Hilding de runentekens had leren lezen, nam hij er genoegen in deze op zijn beurt aan zijn geliefde speelkameraad te onderwijzen.


Vaak gingen ze samen zeilen op de winderige zee, en als het draaien van het zeil schuim en zeewater over het schip deed stromen, klapte Ingeborg enthousiast in haar kleine handjes.


Geen boom was te hoog voor de dappere jongen wanneer hij een nest vol jonge vogels voor het kind van de koning wilde buitmaken. Zelfs de eieren van de zeearend, in een horst hoog op de richel van een rotswand, waren zijn gedurfde rooftocht niet veilig.


In de lente bracht hij haar de eerste bloesems en de eerste rijpe aardbei; in de zomer de eerste korenaar.


Vreugdevol struinden ze door het woud, Fridthjof gewapend voor het geval hij zijn speelmaatje zou moeten beschermen, want al op jonge leeftijd streefde hij ernaar om zichzelf te trainen in alle heldentaken.


En zo, als in een prachtige droom, genoten ze van hun blije kindertijd. Ingeborg bloeide op tot een stralende jongedame, en Fridthjof werd een stoere jongeman.


De koningsdochter bracht nu meer tijd door in haar eigen kamer, zich oefenend in de taken van vrouwen, in het bijzonder het weven van kleding, terwijl Fridthjof vaak op pad was met de mannen om jachtwild of buit te vergaren.


Hij had niet enkel zijn vaders kracht en moed geërfd maar ook zijn tact en opgewekte stemming. Hierdoor was hij bij allen geliefd en voor zijn jachtgenoten een bron van verwondering zoals hij dapper de meest woeste dieren aanviel, ze bewusteloos meppend met een klap van zijn knots of ze doorborend met zijn scherpe speer.


Zoals hij zijn speelkameraadje in zijn kindertijd bloemen of vruchten had gebracht als seizoensgroeten, zo bracht hij haar nu trofeeën van zijn kracht — ruigharige beren of borstelige everzwijnen — met vaak nog bloed van de strijd op zijn huid en kleren. Bewonderend keek Ingeborg dan naar de jonge held, terwijl haar hart sneller klopte uit bezorgdheid voor zijn leven.


En als ze op koude winternachten samen in de grote hal bij het haardvuur zaten, luisterend naar de legendes over de goden die Hilding hen vertelde, of wanneer de koningsdochter liederen zong over een van de grote helden rustend in de nabije grafheuvels, zag Fridthjof haar als een godin die door de grote Alvader korte tijd naar de donkere aarde was gestuurd om een voorproefje te geven van Walhalla's geneugten.


“In heel het land wordt lovend over Frigga's gouden haar gezongen,” zei hij dan tegen zichzelf, “maar dat haar kan onmogelijk mooier zijn dan Ingeborgs blonde lokken.”


En als hij dan in die lichtblauwe ogen keek, zo vol van hemels licht en glans, dan twijfelde hij aan Hildings bewering dat de ogen van Frigga de mooiste ter wereld zijn.

 

Hoofdstuk 2: De dood van Balder

Het was weer lente. Frigga, de stralende godin van de aarde, had weiden, heuvels en valleien uitgedost met bloesems en jonge bladeren, en de verschillende zangers van het bos bijeengeroepen.


Op een warme avond nam Hilding de jongelingen naar een heuvel met uitzicht op de zee, waar ze op mossige stenen plaatsnamen.


Met het geluid van de golven onder zich, vertelde hun meester hen over de vriendelijke god Balder, en hoe jaloezie en een gemene list tot zijn dood hadden geleid.


“Balder,” zei Hilding, “was een zoon van de almachtige Odin en de mooie godin van de aarde, Frigga. Schoon als de dag en zo helder dat een stralende pracht hem omringde wanneer hij over de hemelkoepel rondreed op zijn witte paard, sneller dan gedachten. Alle kwaad, haat en ruzie waren hem vreemd en onverdraaglijk.


Welbespraakt, wijs, mild en rechtvaardig; altijd streefde hij naar de bevordering van vrede, het voorkomen van pech, en de verzachting van pijn en verdriet.


Soms nam hij een menselijke gedaante aan om zich te midden van een gewapende strijd te begeven, maar nooit, zelfs niet in het heetst van de strijd, richtte hij zijn zwaard op een sterfelijke. Hoewel de andere goden vaak actief betrokken waren bij het conflict van mensen, was het enkel de gelegenheid om goed te doen die Balder naar het strijdveld trok.


Ooit op een hete zomerdag dreigden sommige strijders door gebrek aan water om te komen van de dorst. Daarom stak hij zijn speer in de grond waardoor koel bronwater naar boven vloeide, terwijl andere bronnen ontstonden waar de hoeven van zijn paard de grond hadden geraakt. Deze bronnen waren onuitputtelijk en bestaan nog steeds, omgeven door heilige bossen waarin de goedwillige god tot het einde der tijden zal worden vereerd.


Net zo zachtmoedig en liefelijk was zijn vrouw Nanna, en ver boven de wolken, voorbij het zicht der mensen, verbleven zij in hun paleis met zilveren dak en gouden pilaren, Breidablik (Breedglans), waar kwaad en onzuiverheid geen toegang hadden.


Alle goden hielden van Balder met uitzondering van Loki, de ondeugende, die hem haatte. Op een nacht droomde Balder dat zijn leven in gevaar was, en zo verontrustend was deze droom dat hij de schaduw ervan niet van zich af kon werpen maar, somber en diep-bedroefd, enkel aan het naderende onheil bleef denken.


Toen zij hoorden over het duistere voorgevoel dat Balders hart vervulde, nam verdriet niet alleen zijn geliefde vrouw Nanna in beslag maar al de goden en godinnen.


Tevergeefs peinsde zijn vader, Odin, vele dagen en nachten over de kwestie; tevergeefs ging hij te rade bij de andere goden en bij zijn twee wijze raven, om te achterhalen wat de aard was van het gevaar dat zijn geliefde zoon bedreigde.


Uiteindelijk besloot hij de gevaarlijke reis te maken naar het verblijf van Hela, de godin van de dood. Hij stond op van zijn stralende troon, besteeg zijn hemelse achtbenige paard Sleipnir dat bij de poort stond en vloog als bliksem door de ruimte tussen hemel en aarde. Spoedig bereikte hij het domein van de bleke godin, Hela, in de verschrikkelijke onderwereld.


Ver beneden Walhalla, het gouden paleis van de goden waar helden naartoe worden gedragen door Odin's strijdgodinnen, de walkuren op hun gevleugelde paarden, ligt het bevreesde schaduwrijk waar de onverbiddelijke Hela verblijft. Loki is haar vader, en haar moeder — de reuzin Angurboda — is een zus van de gevreesde wolf Fenris en de aarde-omcirkelende slang.


Wee degene die afdaalt in het koude, mistige schimmenrijk van de godin van de dood! Noodweer (Éljúðnir) heet haar hal, Struikelblok (Fallandaforað) de drempel, Ziekte (Kör) haar bed, en Tegenslag (Blíkjandabölr) het gordijn. Traag (Ganglati) heet haar bediende en Sloom (Ganglöt) haar dienstmeisje. Ze eet van een bord genaamd Honger (Hungr) en snijdt haar maaltijden met het mes genaamd Schaarste (Sultr).


Naar deze vreselijke plek daalde Odin af. Het pad, waarover geen levend mens had gereisd, kronkelde door beangstigende diepten en ijzige rotswanden. Maar hij liet zich niet ontmoedigen door deze verschrikkingen of door de grommende en blaffende helhonden. Vastbesloten was hij, te achterhalen door welk gevaar zijn favoriete zoon werd bedreigd.


Diep in een kloof zag hij nu een gouden bed staan en een gedekte tafel, alsof er een gast werd verwacht. Naast het pad lag een grote grafsteen en daar sprong hij van zijn paard. Onder die steen lag al duizend jaar een dode zieneres (völva) die de toekomst kon voorspellen. Rondom het graf waaide de wind door de bladerloze takken en over de uitgedroogde grond. Odin trok zijn zwaard uit de schede en schreef er driemaal een in runen geritste toverspreuk mee in het zand. Toen zong hij driemaal dit runenlied dat het vermogen heeft om de doden tot leven te wekken. Van diep onder de grond antwoordde een lusteloze stem: “Wat voor krachtige toverspreuk dringt door in de nacht van de kerker en doet mij ontwaken uit mijn lange slaap? Wie bent gij, dappere vreemdeling? Ga! Laat me rusten, want hier beneden heb ik, door wintersneeuw en zomergloed, door ochtenddauw en stromende regen, duizend jaar gelegen. Meedogenloos stoort gij de diepe slaap der doden! Wie bent gij, vreemde bezoeker?”


En Odin antwoordde:

“Dwaler (Vegtam) ben ik, u kent mij niet;
de zoon van een krijger, mijn naam onbekend.
Wat de hemel heeft voorbeschikt,
vertel dat aan mij.
Voor wie is die glinsterende tafel gedekt?
En wie zal slapen op dat gouden bed?”

Opnieuw sprak de lusteloze stem:

“Zag gij niet ook de drinkhoorn
gevuld met zoete mede?
Voor Balder is de drinkhoorn gevuld,
voor Balder is deze tafel gedekt,
en in dit bed zal Balder rusten!
Hij is het die spoedig zal sterven
en alle goden zullen het diep betreuren.
Met tegenzin spreek ik deze woorden!
Vertrek nu, brutale vreemdeling,
laat deze vermoeide ziel met rust
en keer hier nimmer terug.”

 

Beneden in de diepte dreef de mist uiteen, waardoor Odin gedurende een ogenblik het vreugdeloze rijk van de dood kon zien, en hij zag dat er inderdaad allerlei voorbereidingen waren getroffen om zijn geliefde zoon in ontvangst te nemen. Met tranen in zijn ogen besteeg hij zijn paard en reed bedroefd naar zijn woning terug. Luid was het gehuil van de goden en godinnen toen Odin hen vertelde wat de zieneres hem had verteld. Wanhopig zochten ze naar een manier om het noodlot van hun geliefde Balder af te wenden. Frigga had een voorstel dat door allen werd toegejuicht. Als meesteres over de aarde liet ze alle wezens een eed afleggen dat ze haar zoon niet zouden schaden: alle mensen en dieren; alle struiken en bomen; ja, zelfs de zee, gesteente en klei; ijzer en alle andere metalen; de elementen aarde, water, lucht en vuur, evenals elke ziekte en elk vergif. Enkel de zachte maretak liet ze geen eed afleggen, omdat ze daarvan niets te vrezen had.


Nu de goden hun geliefde Balder veilig achtten, begonnen ze uit vreugde met hem te dollen. Sommigen gooiden scherpe speren naar hem, maar zie! — ze vielen zonder hem te raken op de grond. Anderen bekogelden zijn helmloze hoofd met scherpe zwaarden, maar geen haar werd erdoor gekrenkt. Opgewekt en lachend als een stralende lentemorgen stond de god door hen omringd, en ving met zijn handen hun pijlen en speren. Hun vrolijke kreten bereikten uiteindelijk de oren van Loki, wiens enige vreugde eruit bestond ruzie en ongenoegen te veroorzaken onder goden en mensen, en hij haastte zich snel naar het gezelschap toe om de hemelse bloemen van geluk te laten verwelken. De gedaante aannemend van een oude vrouw met een wandelstok in haar trillende hand, benaderde hij godin Frigga en zei: “Vertel mij, o waakzame Aardmoeder, wat de goden zo blij maakt, zodat ik hun vreugde deelachtig mag zijn.”


En Frigga antwoordde: “Alles in de natuur heeft gezworen mijn zoon Balder geen schade te berokkenen. Zijn leven was in groot gevaar, maar de voorspelling van de zieneres zal nu niet uitkomen, noch zal hij afdalen in het rijk van de bleke Hela.”


Maar Loki vroeg: “Hebt gij alles op aarde een eed laten afleggen?” En Frigga antwoordde: “Ja, alles, met uitzondering van de zachte maretak die ten oosten van Walhalla groeit, want daarvan hebben we immers niets te vrezen.”


Nu was Loki verrukt, want maretak veroorzaakt de dood van de boom waar het zijn levenskracht uit betrekt. Ongezien glipte Loki uit de poorten van Walhalla en haastte zich naar de plek waar het groeide. Daar brak hij er een tak van af en sneed er een scherpe punt aan. Opnieuw als de oude vrouw sloot hij zich aan bij de goden die nog steeds met Balder aan het dollen waren. Daar zag hij Höder staan, de blinde god, die naar het gejoel van zijn metgezellen luisterde maar niet mee kon doen. Loki liep naar hem toe en vroeg: “Waarom gooi jij geen speer? Waarom beschiet jij Balder niet met pijlen?”


“Ach! Hoe zou ik dat kunnen?” antwoordde Höder. “Als ik kon zien dan zou ik Balder ook graag eren.”


“Maar dan zal ik je helpen hem te eren,” zei Loki. “Neem deze pijl en boog in je handen. Ik zal je helpen met richten.”

 

Höder deed wat Loki hem voorstelde en Balder viel levenloos op de grond.


Dit was de grootste tegenslag die de goden in Walhalla ooit was overkomen. Enkele ogenblikken staarden ze sprakeloos en diep geschokt naar het dode lichaam van de zachtmoedige god. Daarna galmde hartverscheurend gehuil door de gewelfde zalen. Na enige tijd begonnen ze zich hardop af te vragen wie verantwoordelijk was voor deze gruwelijke daad; maar wraak was daar niet toegestaan, want Odins paleis was een toevluchtsoord waarbinnen niemand mocht worden gestraft. Bovendien was de sluwe Loki al gevlogen.


Zuchtend en huilend droegen ze de geliefde dode naar de kust, waar Balders schip Hringhorni op ronde balken lag. Ze wilden zijn lichaam op het varende schip cremeren maar wat ze ook probeerden, het schip kon niet verplaatst worden. Ze riepen daarom de reuzin Hyrrokkin aan (“vuur-gerookt”) om hen te helpen. Spoedig hoorden ze hard geruis en zagen haar toen naar hen toe rijden op een grote wolf met een slang als teugel. Met haar grote handen duwde ze het schip in de zee, zó krachtig dat er vonken van de balken sprongen. Woedend tilde Thor zijn hamer op om het hoofd van de heks in te slaan, maar de andere goden haastten zich om hem te kalmeren.


Toen vond er een nieuwe tegenslag plaats. Het hart van Balder's prachtige vrouw Nanna kon het zware gemis niet aan en levenloos zakte zij weg in de armen van Frigga. De lichamen van het jeugdige paar, nu verenigd door de dood, werden naast elkaar op de brandstapel in het schip gelegd en te midden van de klaagzang van de goden gingen zij in vlammen op. Dit is het verhaal van Balders dood, dat in Odins vreugdehallen zoveel verdriet en rouw teweegbracht.”


In vervoering hadden Ingeborg en Fridthjof geluisterd naar Hildings verhaal, terwijl ze in de verte het gerommel hoorden van Thors strijdwagen waarmee de dondergod over de wolken rijdt, en de lichtflitsen zagen die volgen op zijn hamerslagen. Tranen glinsterden in Ingeborgs ogen en ook Fridthjof was diep ontroerd. Nu stonden ze op om naar huis terug te keren. Ingeborg ging haar kamer binnen, terwijl Fridthjof en Hilding op kussens gingen zitten voor een tafel waarop een kaars brandde.


Plotseling sprak Fridthjof: “Angstaanjagend moet het verblijf van de godin Hela zijn, maar met plezier zou ik sterven en er afdalen als ik wist dat Ingeborg om mij zou rouwen zoals Nanna om Balder rouwde!”


Hilding was stomverbaasd toen hij dit hoorde. “Ach, mijn zoon,” zei hij, “koester je romantische liefde voor Ingeborg? Nimmer kan dat je geluk brengen. Bedenk je goed dat koning Beli's voorouders van de goden afstammen, terwijl jij de zoon bent van een vrijboer. Beli zal een schoonzoon kiezen uit de beschikbare prinsen. Je moet geen vergeefse hoop koesteren dat je dit kind ooit zult trouwen.”


Fridthjof glimlachte en zijn ogen lichtten op toen hij antwoordde: “De goden bekommeren zich niet om rang. Zij geven uitsluitend om moed. Zij wijzen degene af die het aan moed ontbreekt, zelfs wanneer hij van hun eigen bloed is. Maar hij die met heel zijn wezen ernaar streeft om hun goddellijke daden te emuleren, hem zullen ze eren. De roem die ik heb gewonnen door op de dieren in het woud te jagen is me net zoveel waard als wanneer mijn stamboom tot aan Odin's hallen had gereikt!”


“Hoe tragisch, deze liefde van je!” riep Hilding uit. “Ik vrees dat het je enkel doornen en verdriet zal geven. Hoe blind moet ik zijn geweest dat ik niet eerder zag wat voor onheil er broedde!”


“Nee vader, zeg dat niet!” antwoordde Fridthjof. Niet eerder dan vandaag heb ik er aan gedacht om Ingeborg te huwen. Maar nu zegt mijn hart me dat ik enkel met Ingeborg tevreden kan zijn. Ik zweer aan u en alle goden dat ik haar nooit op zal geven, al moet ik haar met mijn zwaard winnen. Zelfs als ik er voor tegen de dondergod moet strijden, zal ik haar, zolang ik leef, niet opgeven. Wanneer de tijd rijp is zal ik haar in de traditie van onze voorouders ten huwelijk vragen. Wee degene die ons van elkaar probeert te scheiden!”


Terwijl Fridthjof zo sprak, dacht Ingeborg in haar kamer op soortgelijke wijze aan hem. Ze zag in hem de mooie jonge god Balder, en bad tot de goden om deze nobele jongeman te beschermen en hem roem en eer te schenken.

 

Hoofdstuk 3: Koning Beli en Thorsten

De koning en Thorsten, zijn strijdmakker, waren nu gebogen onder het gewicht van hun ouderdom, als twee vervallen tempels waarvan de muren zijn gegraveerd met runen van wijsheid die nog krachtig genoeg zijn om de harten van eerbiedige toeschouwers te ontroeren.


Op een dag zei de koning tegen Thorsten: “Beste vriend, de avond van ons leven vordert. Niet langer smaakt de mede zoet, en zwaar is de helm op mijn vermoeide hoofd. De wereld vervaagt voor mijn ogen, terwijl het licht van Walhalla steeds feller begint te stralen. Daarom heb ik onze zonen gevraagd om bij ons te komen. Zoals wij er altijd voor elkaar waren, zo wil ik dat ook zij dat zijn. Deze en andere zaken wil ik met de jonge adelaars bespreken voordat ik mijn laatste adem uitblaas.”

 

Spoedig kwamen de drie jongemannen de koninklijke hal binnenlopen. Helgi, de oudste, liep voorop. Bleek en somber was zijn gelaat, alsof de verschrikkingen van het dodenrijk boven zijn hoofd hingen. Zijn handen waren besmeurd met vers bloed van een offerdier, want hij bracht vrijwel al zijn tijd door in het tempelcomplex en heilige bos, in gesprek met priesters en waarzeggers. Achter hem volgde Halfdan, zijn broer, wiens blonde lokken een gezicht sierden dat weliswaar nobel oogde maar ook teer en vrouwelijk. Het was alsof hij voor de grap een zwaard droeg. Hij zag er uit als een schone jonkvrouw die zich speels in de kleding van een held had gehuld. Als laatste kwam Fridthjof binnen. Hij droeg een blauwe mantel over zijn brede schouders en was een kop groter dan de koningszonen. Toen de drie zo voor de koning stonden, was het alsof de heldere middag tussen een rozige ochtend en een schemerige avond stond.


Toen zei de koning: “Mijn einde is nabij, o zonen, en daarom draag ik jullie op om het land vredig en zonder tweedracht te regeren. Want eenheid is als de steekring van een lans, zonder welke de lans geen kracht heeft. Laat strijdvaardigheid de wacht houden bij de poorten van het land, maar cultiveer binnen de landsgrenzen de heilige bloesems der vrede. Richt jullie zwaarden uitsluitend op de vijand. Bescherm met jullie schilden het huis van de onderdaan. Een dwaze vorst is hij die zijn eigen volk onderdrukt, want als het volk verzwakt dan verzwakt ook de troon. De kroon van een denneboom wiens stam is geworteld in kale rotsen zal spoedig verdorren en zijn naalden verliezen. Vier pilaren dragen het hemelgewelf maar de troon steunt op slechts één: de wet. Wee het land waarin geweld regeert want daarin zal zowel de heerser als het volk ten onder gaan.


“De goden, o Helgi, verblijven inderdaad in de tempels maar bevinden zich ook daarbuiten. Zo ver onze stem reikt, zo ver de zonnestralen schijnen en zo ver de gedachten van een mens kunnen vliegen, zo wijd strekken zich de bogen van het grenzeloze heiligdom. Het bloed van offerdieren heeft vaak een misleidende boodschap. Runen, hoe diep ze ook geritst zijn, blijken soms onwaar. Maar op een rechtvaardig en oprecht hart heeft Odin runen geritst die nooit misleiden of teleurstellen. Zoals bloemen het ijzeren schild versieren, zo sieren mildheid en vergeving de machthebber. Het beste zwaard is buigzaam. Wees streng maar niet wreed: het is niet de ijzige winter maar de zwoele lente die de bloemknoppen van het leven doet ontluiken.


“Koester ware vriendschappen! Een heerser zonder vrienden, hoe machtig hij ook mag zijn, is als een alleenstaande boom waarvan de bast door een orkaan is afgescheurd. Maar hij die gezegend is met betrouwbare metgezellen is als de woudreus, tegen storm beschermd door de bomen die hem omringen.


“Schep niet op over de daden en eer van je voorouders. Wat heeft een geërfde pijl en boog voor waarde als het je aan de kracht en vaardigheid ontbreekt om deze te spannen en richten? De roem van je voorouders rust met hen in het graf; op eigen kracht stromen rivieren naar de zee. Enkel een dwaas dost zich uit in de faam van zijn voorvaderen!”


Toen richtte de koning zich op zijn jongere zoon: “Ook jij, o Halfdan! Luister naar mijn woorden en koester ze in je hart. Humor en blijmoedigheid sieren de wijze, maar frivoliteit en kletspraat betamen niemand, laat staan een prins. Honing is zoet maar zonder hop kan geen mede worden gebrouwen. Smeed je zwaard met staal en combineer je spel met ernst! Nooit was er iemand die teveel wist, hoezeer hij ook werd geprezen om zijn wijsheid, maar ontelbaar zijn degenen die te weinig weten. Bij de feestmaal wordt de dwaas genegeerd die enkel op basis van zijn geboorte in de verhoogde zetel zit, terwijl alle gasten hun aandacht richten op de wijze, hoe laag zijn stoel ook mag zijn.


“Kies je strijdbroeders zorgvuldig. Enkel van een leeg huis kan de deur voor alle voorbijgangers openstaan. Bij het huis van een rijke zit de deur op slot. Neem slechts één persoon in vertrouwen want zodra drie personen iets weten, weet al gauw de hele wereld het.”


De oude koning zweeg en Thorsten stond nu op. “Koning Beli, zoveel jaren al mijn beste vriend, ik kan je niet alleen naar Odin's hallen laten gaan. Samen hebben we al zoveel veranderingen doorgemaakt dat het me niet juist lijkt als de dood ons nu scheidt.”


Toen zei hij tegen Fridthjof: “De jaren hebben me veel goede raad ingefluisterd, mijn zoon. Zoals Odin's raven boven de grafheuvel zweven, zo vertoeft de wijsheid van ervaring op de gerimpelde lippen van de grijsaard. Neem boven alles dit ter harte: eer de goden. Zoals zij planten doen groeien met zon en regen, zo zijn zij ook de bron van alle zegeningen en rijkdom. Ze kijken in de geheime diepten van ons hart, onzichtbaar voor het menselijk oog. Vermijd daarom het kwaad: één uur van zonde leidt vaak tot vele jaren spijt.

“Gehoorzaam de koning! Eén moet het land regeren. De nacht heeft vele lichten, de dag slechts één. De betere bewijst vrijwillig eer aan de beste.

“Het zwaard heeft één handvat; hij die het op een andere plek vastgrijpt, snijdt zichzelf in de hand. Kracht is een geschenk van de goden, maar zonder verstand is kracht zinloos. De beer heeft de kracht van twaalf man, maar wordt door één ervan gedood.
“Tegen de zwaardslag, het schild; tegen geweld, de wet.
“Wie arrogant is wordt niet gevreesd maar wel gehaat. Hoe groter je trots, hoe nabijer je val. Velen die zich verheven waanden, lopen nu op krukken.
“Prijs de dag niet voordat deze voorbij is, de mede niet voordat deze gedronken is, en de goede raad niet voordat deze nuttig is gebleken.
“De jeugdige vertrouwt op het lichtste zwaard, maar in de hitte van de strijd wordt de waarde ervan bepaald. Zo wordt ook vriendschap pas beproefd in tegenspoed.
“Stel geen vertrouwen in het ijs van één nacht vrieskou, in sneeuwval tijdens de lente, in een slapende slang, en in de vleiende woorden van een vrouw.
“Het is waar dat alle mensen zullen sterven, maar één ding leeft voor altijd voort, en dat is de roem van een rechtvaardig mens. Leg je daarom toe op wat nobel is, mijn zoon. Doe enkel het goede.”


Zo spraken de oude helden wier wijze waarschuwingen nog steeds van generatie op generatie worden overgedragen. Ze vroegen hun zonen daarna om het voorbeeld van hun levenslange vriendschap, die hen in voor- en tegenspoed met elkaar had verbonden, na te volgen.


“Immer rug aan rug stonden wij wanneer er gevaar dreigde,” zei koning Beli, “en als het nog dichterbij kwam, dan gingen we het met één schild te lijf. Sta met z'n drieën samen als één man, en nimmer zal iemand jullie verslaan. Want kracht gebonden aan koninklijke rang en macht is als de stalen rand die een gouden schild omringt.


“Bescherm de kwetsbare roos Ingeborg die in vrede en rust tot bloei is gekomen. Bescherm de prinses met broederlijke liefde en loyaliteit, zodat mijn zachte bloem niet door een storm wordt weggeblazen. Wees als een vader voor haar, Helgi; bescherm haar als ware ze je eigen dochter. Maar vergeet niet dat strenge beperking van een nobel hart vaak verzet oproept, terwijl het met vriendelijke aanmoediging makkelijk over het pad van deugd en traditie kan worden geleid.


“Leg onze vermoeide lichamen te ruste in twee grafheuvels, één op elke oever van het fjord, want het kabbelende water en de rollende golven op het strand klinken ons immer als hemelse muziek in de oren. En dan, rond middernacht, wanneer de maan haar zilveren stralen schijnt op onze met dauw bedekte grafheuvels, zullen Thorsten en ik oude herinneringen ophalen, en zullen onze stemmen door de golven over en weer worden gedragen.


“En nu, mijn zonen, vaarwel! Vaarwel! Zoals de rivier hunkert naar de zee, zo verlangen wij naar de vreugde en glorie van Alvader's Walhalla. Mogen Odin, Thor en Freyr jullie zegenen!”

 

Hoofdstuk 4: Fridthjofs erfenis

De twee oude helden stierven kort na elkaar, zoals ze gehoopt hadden, en werden begraven zoals koning Beli had verzocht. De twee prinsen werden door het volk uitgeroepen tot gezamenlijke troonopvolgers, en Fridthjof nam zijn erfenis in ontvangst. Zijn landgoed Framnes, gelegen aan de oever, was meer dan dertig kilometer lang en dertig kilometer breed. Bovenop de heuvels groeiden berkenbomen en op de glooiende hellingen gerst en rogge. Meren vol vis weerspiegelden de beboste bergen. Overal stroomden heldere beekjes en in de bossen liepen vele herten rond. Op de groene weides graasden koeien en schapen. Vierentwintig paarden met stralende hoefijzers en vlechten in hun haar stonden ongeduldig te trappelen in hun stallen.


De drinkhal van de hofstede was zo groot dat er met gemak zeshonderd gasten in konden worden ontvangen. Een tafel van gepolijst eikenhout reikte van de ene kant van de hal tot aan de verhoogde zetel aan de andere kant, en aan weerszijden van die zetel bevonden zich beeldgedaanten van de goden, zorgvuldig gesneden uit iepenhout. Eén vertegenwoordigde Alvader Odin en een andere Freyr, de god der vruchtbaarheid die heerst over regen en zonneschijn. Op de verhoogde zetel waar Thorsten zoveel jaren had plaatsgenomen, lag een zwarte berenhuid waarvan de bek was gedecoreerd met een vuurrode doek en de nagels waren beschilderd met bladzilver.


Halverwege de hal stond een grote open haard van gepolijst steen waarin dansende vlammen onophoudelijk de ruimte verwarmden. Aan de muren hingen glinsterende helmen, schilden en zwaarden. Overal waar je keek was overvloed — volle voorraadkasten en talloze trofeeën waaronder, achter slot en grendel, vele sieraden, edelstenen en juwelen.


Maar de drie meest waardevolle bezittingen van het huis kende men in heel het land. Allereerst een zwaard genaamd Angurvadel (Stroom van Angst). Gesmeed door dwergen in een ver gelegen land in het oosten, en door de heldendaden van Fridthjofs grootvader Viking buitgemaakt. Het handvat was afgewerkt met bladgoud en de kling bedekt met vreemde runentekens waarvan de betekenis enkel bekend was onder degenen die het zwaard hadden gesmeed. Toen Fridthjof het zwaard voor het eerst uit de schede trok, flitste het als bliksem, gevolgd door een dansende gloed als die van het noorderlicht. Het wonderbaarlijke erfstuk had bovendien een magische kracht: zolang er vrede heerste in het land, zagen de runen op het lemmet er dof en flets uit, maar wanneer oorlog uitbrak, begonnen ze rood te gloeien als de kam van een haan.


Bijna even befaamd was een armring van puur goud, gesmeed door de manke Wieland de Smid (Vaulund), de Vulcanus van het Noorden. De namen van de hoogste goden en hun paleizen waren er op gegraveerd, samen met symbolische afbeeldingen van de seizoenen en sterrenbeelden. In het midden van de armring bevond zich, als de zon aan het hemelgewelf, een stralende rode robijn. De armring was al lange tijd familiebezit maar werd eens gestolen door de zeerover Sote. Jaren later vernam Thorsten het nieuws dat Sote zichzelf met al zijn bezittingen had laten begraven in een ommuurde grafheuvel aan de kust van Brittannië maar daar geen rust kon vinden en er rondwaarde als een spook. Onmiddellijk besloot Thorsten deze dwaalgeest op te zoeken en samen met Beli, die aanbood hem te vergezellen, zeilde hij naar Brittannië. Daar vond hij al gauw de begraafplaats van Sote. De grafheuvel was als een verzonken paleis, met overal hopen aarde en afgebroken stenen. Thorsten en Beli keken door een kier in de deur naar beneden in de diepte. Daar zagen ze het zwarte vikingschip met bij het roer een griezelig gedaante. Gekleed in een blauwe, vlammende mantel en met wild starende ogen probeerde Sote's geest tevergeefs bloedvlekken van een roestig zwaard te vegen. Rondom het gedrocht, verspreid over het schip, lag overal goud, en om zijn arm glinsterde Thorstens geliefde erfstuk, de gestolen armring.


Beli fluisterde tegen Thorsten: “Laten we afdalen en dit vuurspook bevechten!” Maar met enige boosheid in zijn stem antwoordde Thorsten: “Nee, één tegen één is het gebruik van onze voorouders. Alleen zal ik de strijd aangaan!”


Lange tijd kibbelden ze over wie als eerste de weerzinwekkende vijand te lijf mocht gaan. Ze besloten erom te loten en de eer viel toe aan Thorsten. Met een klap van zijn speer sloeg hij de deur open en daalde af in de diepte. Met zwaard en schild in de handen luisterde koning Beli naar wat zich voltrok. Eerst hoorde hij wilde incantaties, als een toverspreuk, en daarna hard gerammel als zwaarden die op elkaar insloegen. Daarna volgde een afgrijselijke schreeuw, direct gevolgd door een ijzige stilte, en even later kwam Thorsten naar boven strompelen, bleek en verdwaasd; maar om zijn arm hing de ring. Nooit zou hij vertellen wat daar in die verschrikkelijke diepte was gebeurd, en als iemand hem ernaar vroeg draaide hij zich huiverend weg. Maar soms zei hij: “Waarlijk, het was duur gekocht, deze armring. Slechts eenmaal in mijn leven beefde ik van angst en dat was toen ik het terugnam!”

 

Het derde erfstuk was het goede schip Ellida. Het verhaal ging dat Fridthjofs grootvader, Viking, bij terugkomst van een zeetocht een schipbreukeling zag staan. Het was een lange en nobel ogende man wiens gelaatsuitdrukking voortdurend veranderde als de glinsterende golven in zonlicht. Groen als de zee was zijn haar en wit als zeeschuim zijn baard. En blauwe mantel hing om zijn schouders en de gouden riem die hij droeg was versierd met koraal. Viking stuurde zijn schip naar de onfortuinlijke zeereiziger en bracht hem naar zijn huis, waar hij hem een rijke maaltijd voorschotelde. Maar toen hij de vreemdeling een bed aanbood om te overnachten, schudde deze zijn hoofd en zei met een glimlach op zijn gezicht: “Gunstig staat de wind en mijn schip is in goede staat. Vele mijlen zal ik varen voordat de ochtend aanbreekt. Niets dan dank heb ik voor je gastvrijheid, want mijn rijkdom ligt diep onder de golven van de oceaan. Maar in de ochtend zult je aan het strand een geschenk van mij aantreffen.”


De volgende ochtend haastte Viking zich naar de kust...

Volgende pagina: Illustraties