Esaias Tegnér, wiens achternaam is afgeleid van zijn geboorteparochie in Tegnaby, werd geboren op 13 november 1782, in de streek genaamd Värmland (grenzend aan Noorwegen en circa 100 km ten oosten van Oslo). Zijn vader was pastoor en al zijn grootouders waren boeren. Hij had twee zussen en vier oudere broers. Van die broers gingen twee, Lars en Elof, naar de universiteit in Lund.
Toen Esaias tien jaar oud was, in 1792, stierf zijn vader en verhuisde hij naar het huis van een vriend van zijn vader, Jacob Branting, in de buurt van Karlstad. Omdat de jonge Esaias al op jonge leeftijd een sterke interesse had in taal en zeer nauwkeurig was, zette deurwaarder Branting hem aan het werk als zijn griffier. In zijn vrije tijd verslond Esaias boeken over geschiedenis, en baseerde daar zijn eerste gedichten op. In maart 1796 besloot Branting dat zijn talent beter tot zijn recht zou komen onder de hoede van kapitein Lövenhjelm, wiens kinderen al door Esaias' oudere broer Lars werden onderwezen. Esaias' leerde zichzelf hier Latijn en Grieks. In juli 1797 verhuisden beide broers naar een ander gezin, de welvarende familie Myhrman. In dit huis, waar Lars de acht zonen onderwees, was een grote bibliotheek aanwezig met daarin alle Griekse en Latijnse klassiekers zoals die van Homerus en Virgilius. In zeven maanden tijd las Esaias de Ilias drie keer, de Odyssee twee keer, en daarnaast de Aeneis van Virgilius en alle gedichten van Horatius en Ovidius. Daarnaast leerde hij zichzelf Engels, Duits en Frans zodat hij de grote werken uit die talen kon lezen. Toen hij zestien jaar oud was, in 1799, begon hij zelf les te geven, en op 4 oktober van dat jaar schreef hij zich in aan de universiteit van Lund. Zijn opleiding zou worden betaald door zijn pleegvaders Myhrman en Branting.
In december 1801 behaalde hij een bachelordiploma filologie (een tak van taalkunde die zich vooral richt op de dode talen) en in mei 1802 een bachelordiploma in de filosofie, maxima cum laude. Zijn proefschrift was getiteld “Over de oorzaken van het lachen” en in hetzelfde jaar publiceerde hij twee verhandelingen in het Latijn: een over de fabels van Aesopus, en een over Kants filosofische term “Ding an sich” (het ding op zichzelf ). Een nare gebeurtenis in dat jaar was de dood van zijn 30-jarige broer Lars Gustav. Aan de andere kant ontving hij voor de elegie die hij voor Lars had geschreven een literatuurprijs van de prestigieuze Royal Society of Arts and Sciences in Gothenburg.
Een paar maanden later verloofde hij zich met Anna Myhrman, de jongste dochter van zijn voormalige weldoener. In 1803 werd hij, uit waardering voor zijn Latijnse verhandelingen, door Anders Lidbeck aangesteld als docent in de esthetiek. Daarnaast werd hij aangesteld als notaris bij de Faculteit der Letteren. In 1805 werd hij benoemd tot assistent-professor in de esthetiek én als assistent-bibliothecaris. In 1806 volgde zijn huwelijk, waaruit vier kinderen zouden voortkomen: Christoffer, Göthilda, Disa en Lars Gustaf.
Vanaf 1810 ging hij Grieks doceren, en begon zijn roem en invloed ook in Duitsland door te dringen. Omgekeerd raakte zijn eigen werk sterker beïnvloed door de Duitse filosofen van het idealisme, vooral Kant, Fichte en Schelling.
Ook raakte hij erg geïnteresseerd in dichters van de romantiek, waarvan vooral de Deense dichter Adam Oehlenschläger (en in het bijzonder diens toneelstuk Hakon Jarl uit 1804) een belangrijke inspiratie zou vormen voor zijn eigen beslissing om een episch gedicht te maken op basis van de Oudnoorse Fridthjof Saga, een project waar hij in 1819 aan begon.
In 1811 ontving hij voor zijn nationalistische gedicht Svea de hoofdprijs van de Zweedse Academie. In februari 1812 trad hij, onder het pseudoniem Bodwar Bjarke, toe tot het Götiska förbundet (Gotisch verbond) en werd er al gauw de leider van. Het verbond publiceerde een tijdschrift genaamd Iduna. In 1820 verschenen daarin een aantal hoofdstukken (16-24) van zijn Fridthjof Saga.
Hoewel zijn interessegebied duidelijk veel breder was dan het christelijke geloof, werd hij in 1812, na het publiceren van een theologische verhandeling, tot priester ingewijd. Twaalf jaar later, in 1824, werd hij aangesteld als bisschop van Växjö.
In zijn jeugd was hij een bewonderaar geweest van Napoleon, over wie hij enkele gedichten had geschreven, en politiek gezien was hij nu een voorstander van constitutionele monarchie met een grondwet geworteld in de Zweedse geschiedenis, waarover hij in 1823 een toespraak gaf. Ondertussen werkte hij, met dit politieke en nationalistische ideaal in gedachten, verder aan zijn Fridthjof Saga.
Over zijn aanpak zei hij achteraf het volgende: “Het was nooit mijn bedoeling om simpelweg de sage in rijmende verzen te vertalen. Zelfs de meest oppervlakkige vergelijking toont direct aan dat de ontknoping van het verhaal geheel anders is en dat meerdere hoofdstukken volledig van het origineel afwijken. Mijn doel was om een poëtisch beeld te schetsen van de Noordse heldentijd. Het was niet Fridthjof als individu die ik wilde afschilderen maar het tijdvak dat hij vertegenwoordigde. Het klopt dat ik de grote lijnen van het verhaal uit de traditionele vertelling heb aangehouden, maar tegelijkertijd gaf ik mezelf alle vrijheid om dingen toe te voegen of juist weg te nemen, afhankelijk van wat geschikt was voor mijn plan.”
Begin 1822 had hij vijftien van de vierentwintig hoofdstukken voltooid (10-24). Het enthousiasme waarmee deze waren onthaald door de lezers van Iduna spoorde hem aan om het gedicht verder uit te breiden. Een aantal positieve én negatieve ervaringen met vrouwen resulteerden in een sterke uitbreiding van Ingeborgs verhaallijn (hoofdstukken als Ingeborgs klacht, Het afscheid, en Fridthjof en Ingeborg werden in deze periode geschreven).
De eerste en tweede editie van het voltooide epos werden gepubliceerd in 1825. Het was een daverend succes, mede dankzij de aanprijzing (al vóór de eerste editie) van de beroemde dichter, wetenschapper, filosoof, staatsman etc. Johann Wolfgang von Goethe, die het omschreef als “alte, kräftige, gigantisch-barbarische Dichtart” en Amalie von Imhoff (Amalia von Helvig) vroeg om het te vertalen, waardoor al in 1826 een Duitse editie verscheen. Dit leidde tot vele andere vertalingen gevolgd door toneelstukken, schilderijen, muziekstukken en andere creatieve uitingen. Een aantal van Amalie's voetnoten zijn onvertaald overgenomen in de voetnoten van deze Nederlandse uitgave.
Esaias was nu 44 jaar oud en wereldberoemd. In 1829 werd hij bovendien onderscheiden met de plaque van de Kungliga Nordstjärneorden (Koninklijke Orde van de Noordster). Deze stervormige plaque is te zien in het bekende portret dat in deze periode van hem is geschilderd.
Niet veel later, in 1833, begon het helaas achteruit te gaan met zijn geestelijke gezondheid. In een brief aan de Amerikaanse archeoloog en filoloog George Stephens, die in 1834 in Zweden was komen wonen, schreef hij: “There is a streak of insanity in my family. In my case it has manifested in poetry, which is a milder form of the disease; but who knows whether I shall always be exempt from a severer attack? God preserve me my reason!”
In 1839 publiceerde George Stephens zijn vertaling van het gedicht, met een enthousiast voorwoord van de dichter zelf. Een aantal voetnoten uit deze publicatie zijn onvertaald overgenomen in dit boek.
In 1840 moest Esaias worden opgenomen in een krankzinnigengesticht in Sleeswijk-Holstein, waar hij een jaar later weer uit kon worden ontslagen. Wel volgden nog een beroerte, verlamming en andere lichamelijke problemen. Op 2 november 1846 stierf hij. Hij was 63 jaar oud geworden. (Iets meer dan een jaar later, in maart 1848, zouden in heel Europa gewelddadige revoluties uitbreken, ook in Stockholm. Op veel plekken, zoals in Duitland en Oost-Europa, hadden deze revolutionaire spanningen een sterk etnisch component (taal, geloof, cultuur, nationaliteit en “ras”), wat uiteindelijk zou bijdragen aan de verschrikkingen van de eerste en tweede wereldoorlog. 1848 is tevens het jaar waarin Karl Marx zijn Manifest van de Communistische Partij publiceerde.
Esaias Tegnérs geboortetijdstip is niet bekend. Vanuit het oogpunt van de vedische astrologie, en dus op basis van de siderische zodiak, kan gesteld worden dat zijn zon in Schorpioen stond en zijn maan in Waterman. Die maan vormde de hele dag een driehoek (positief aspect) met Venus (kunst) en Uranus (originaliteit). Venus zelf stond, vanaf de maan gerekend, in het 9e huis (religie, filosofie, hoger onderwijs, verre reizen, vreemde talen) in het eigen teken Weegschaal, samen met Mercurius (communicatie, schrijven, taal, verstand) en Mars (heerser van het 3e en 10e huis). Ook Jupiter stond in het eigen teken, Boogschutter, en vormde een exacte conjunctie met Saturnus (heerser over het 1e huis), in het 11e huis. Jupiter “zegent” het 3e, 5e en 7e huis. De al genoemde zon was heerser over zijn 7e huis en stond, vanaf de maan gerekend, in het 10e huis. De aanwezigheid van Mars (heerser 10e huis), Mercurius (heerser 5e huis) en Venus (heerser 4e en 9e huis) staat in de Vedische astrologie bekend als een r?ja-yoga: een “koninklijke conjunctie”. De standaard uitleg van deze specifieke r?ja-yoga is dat de persoon zeer geleerd (9e huis) en/of religieus (9e huis) en/of poëtisch (3e en 5e huis) en/of muzikaal (3e en 5e huis) en/of beroemd en succesvol (10e huis) zal worden, met veel wijze, geleerde vrienden (Jupiter en Saturnus in 11e huis). Krachtigste planeet is Venus (kunst, cultuur, schoonheid). Tussen oktober 1827 en november 1828 trok Jupiter door zijn 9e huis en langs zijn Venus, daarna langs zijn zon en door het 10e huis, tot december 1829. Zoals uit de biografie blijkt, waren deze jaren het hoogtepunt van zijn carrière. Heerser van het 8e huis is “verbrand” (staat te dicht bij de zon) en het 8e huis zelf, met daarin Ketu (de Drakenstaart: de zuidelijke maansknoop), ontvangt een aspect van Saturnus, heerser van het 12e huis. Daarom een relatief korte levensduur.
Ty vad som sker här nere, det har redan skett
i större mått där uppe: mänskligheten är
en ringa bild av Valhall; det är himmelns ljus,
som speglar sig i Sagas runbeskrifna sköld.
Want wat hier beneden gebeurt, dat is reeds gebeurd
op grotere schaal daar boven: de mensheid is
een kleinere reflectie van Walhalla; het hemelse licht
dat wordt weerspiegeld in Sága's runen-beschreven schild.
(Fridthjof Saga 24:24)